‘3 jaar na de geboorte heb ik haar gekke meisjesnaam veranderd in iets normaals, want wat kreeg ik veel kritiek’
‘Toen ik drie maanden geleden moeder werd, dacht ik dat ik alles goed had voorbereid: de babykamer, de rompertjes, het wiegje—én natuurlijk haar naam.
Tijdens de zwangerschap had ik me voorgenomen dat mijn dochter een unieke naam zou krijgen. Niet weer een Emma, Mila of Sophie. Ik wilde iets bijzonders, iets dat bij haar zou passen nog vóór ik haar ooit had gezien.
En zo kwam ik uit op Lunarea. Een naam waarvan ik dacht: “Wauw, dit klinkt magisch, dromerig, speciaal.” Ik voelde me zelfs trots toen ik het in het ziekenhuis invulde. Iedereen wil toch dat haar kind uniek is?
Maar die trots verdween razendsnel.
Nog voor we thuis waren, hoorde ik de eerste opmerkingen.
“Lunarea? Wat… bijzonder,” zei de kraamverzorgster met die typische glimlach die eigenlijk iets anders betekent.
“Hoe spreek je het uit?”
“Waar komt dat vandaan?”
“En wat als ze later solliciteert?”
Het begon met lichte irritaties, maar al snel kreeg ik het gevoel dat ik me moest verdedigen. Zelfs binnen mijn eigen familie. Mijn schoonmoeder trok haar wenkbrauw op en zei: “Kunnen we haar gewoon Luna noemen?” Mijn eigen vader vroeg half grappend: “Wordt dit meisje later astronaute of zo?”
Het deed pijn. Heel eerlijk: ik voelde me aangevallen. Alsof ik had gefaald nog vóór ik goed en wel met het ouderschap was begonnen.
Toch gaan twijfelen
Maar de twijfel begon pas écht toen ik merkte dat ík zelf de naam steeds minder vaak hardop durfde te zeggen. In de supermarkt, bij het consultatiebureau, op verjaardagen… ik hoorde mezelf hakkelen, verzachten, uitleggen. Een naam moet je kind sterker maken, niet jou onzeker.
Na een nacht waarin ik weer piekerend wakker lag terwijl zij rustig lag te dromen, wist ik het: dit moest anders. Niet omdat anderen het vonden, maar omdat ik voelde dat dit niet de naam was die haar later zou helpen.
Twee weken later zat ik opnieuw bij de gemeente. Met trillende handen vulde ik het formulier in om haar naam officieel te veranderen. En deze keer koos ik niet voor bijzonder—maar voor warm en eenvoudig. Noor. Kort, helder, en voor mijn gevoel precies wie ze was: licht, rustig en stevig in de wereld.
Toen ik haar die middag in mijn armen hield en zachtjes fluisterde: “Hallo, kleine Noor,” voelde het alsof er een last van mijn schouders viel. Dit klopte. Dit paste. Niet alleen bij haar, maar ook bij mij als moeder. We begonnen het gewoon alvast thuis steeds te zeggen en het wende eigenlijk heel gemakkelijk.
Mensen vragen soms nog of ik het jammer vind dat ik van die ‘unieke naam’ ben afgestapt. Maar eerlijk? Wat mij betreft is de enige juiste naam die waar jij als ouder met volle overtuiging achter staat—ongeacht of die nu zeldzaam is of juist heel normaal.
En soms moet je daar gewoon even drie maanden en een flinke dosis kritiek voor nodig hebben om dat te leren.’