‘M’n dochter is boos dat ik haar deze jongensnaam heb gegeven, ik vind het cool dat geen meisje zo heet’

21.10.2025 21:20

Toen ik zwanger was, wist ik één ding zeker: mijn kind zou geen dertien-in-een-dozijn naam krijgen. Geen Emma, Sophieof Lotte – hoe mooi die namen ook zijn. Ik wilde iets stoerders, iets dat opvalt, iets dat bij een eigenzinnig kind zou passen. En toen ik de naam Max hoorde, wist ik het meteen. Kort, krachtig, en met een zekere bravoure. “Dat wordt ’m,” zei ik tegen mijn partner. “Ook als het een meisje is.”

Iedereen verklaarde me voor gek. “Je kunt je dochter toch geen jongensnaam geven?” zei mijn moeder geschokt. Mijn schoonzus vroeg of ik wist wat dat later met haar kon doen. En ja, daar had ik best over nagedacht. Maar juist daarom wilde ik het: ik vond het geweldig dat mijn dochter straks een naam zou hebben die ze draagt, niet zomaar heeft. Een naam die vragen oproept, die een beetje schuurt.

De eerste jaren hoorde ze het verschil niet echt. Ze was gewoon Max, een vrolijk en stoer kind met wilde krullen en kapotte knieën van het buitenspelen. Mensen glimlachten vaak als ze haar naam hoorden. “Wat tof, een meisje dat Max heet!” zeiden ze dan. En ik glom van trots.

Maar nu ze twaalf is, is dat anders. Puberteit maakt alles ingewikkeld, inclusief je naam. “Waarom heb je me geen normale naam gegeven?” snauwde ze laatst toen iemand op school had gelachen bij de introductie van haar naam. “Iedereen denkt eerst dat ik een jongen ben. Op de lijstjes, op m’n rapport, bij sportwedstrijden. Ik haat het.”

Ik vind het een leuke jongensnaam

Ik voelde me op dat moment even schuldig. Ik had niet voorzien dat ze zich ooit zou willen inblenden in plaats van opvallen. Ze wil nu juist graag een beetje hetzelfde zijn als de rest — en dat botst met het statement dat ik ooit voor haar maakte.

Toch blijf ik van haar naam houden. Max. Het is zó haar. Sterk, eigenwijs, en een tikkeltje rebels. Ik zei laatst tegen haar: “Weet je, over tien jaar ga jij het cool vinden dat niemand anders zo heet.” Ze rolde met haar ogen, zoals alleen een puber dat kan. “We’ll see,” mompelde ze.

Misschien heeft ze gelijk. Misschien heb ik haar met mijn drang naar originaliteit een naam gegeven die ze pas later zal waarderen. En daar baal ik soms van, hoor. Natuurlijk voel ik me wel eens schuldig, om haar naam. Ik hoop dat ze er steeds blijer mee zal zijn, als ze wat ouder wordt.’